- manquer
- manquer [mãkee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 ontbreken ⇒ afwezig zijn, verstek laten gaan, missen2 gebrek hebben (aan) ⇒ niet hebben, te kort komen, missen3 tekortschieten (in) ⇒ nalaten, verzuimen4 mislukken ⇒ falen♦voorbeelden:1 ce n'est pas l'argent qui manque! • er is geld genoeg!ses enfants lui manquent • hij, zij mist zijn, haar kinderenles occasions ne manquent pas! • gelegenheid te over!l'argent vint à manquer • het geld raakte op〈onpersoonlijk〉 il ne manquait plus que cela • dat ontbrak er nog maar aanla voix lui manqua • zijn stem stokte in zijn keelles forces lui manquèrent • zijn krachten begaven hettu me manques beaucoup • ik mis je ergmanquer à l'appel • op het appel ontbreken2 il a peur de manquer • hij is bang om gebrek te lijdenla conversation manque d' entrain • het gesprek wil niet vlottenmanquer d' expérience • onervaren zijnil ne manque pas d' esprit • hij is niet ongeestigil ne manque de rien • hij komt niets te kort3 manquer à son devoir • zijn plicht verzuimenmanquer à sa parole • zijn woord breken〈formeel〉 manquer à qn., au respect qu'on doit à qn. • iemand niet met het verschuldigde respect bejegenen¶ il a manqué (de) se faire écraser • hij was bijna onder een auto gekomencela n'a pas manqué d'arriver 〈informeel〉, ça n' a pas manqué • dat kon niet uitblijvenje n'y manquerai pas • ik zal het zeker doenne pas manquer de faire qc. • iets zeker doenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 missen ⇒ niet treffen2 mislopen3 tot een mislukking maken ⇒ laten mislukken, laten mislopen, verknoeien♦voorbeelden:1 manquer le ballon • de bal missenmanquer le train • de trein missen〈figuurlijk〉 la prochaine fois, je ne le manquerai pas • de volgende keer zal ik hem te grazen nemen, zal ik hem weten te vinden→ coche2 vous l' avez manqué de justesse • u bent hem net misgelopen3 manquer sa vie • zijn leven tot een mislukking maken¶ manquer la classe • spijbelen, de school verzuimenmanquer une occasion • een gelegenheid voorbij laten gaanil n'en manque pas une • hij begaat de ene stommiteit na de andereIII se manquer 〈wederkerend werkwoord〉1 elkaar mislopen ⇒ elkaar missen2 een mislukte zelfmoordpoging doenv1) ontbreken2) niet hebben, missen3) verzuimen4) mislukken5) missen, niet treffen6) mislopen7) laten mislukken
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.